Om een foto te maken moet je camera een bepaalde hoeveelheid licht registreren. Niet te veel, niet te weinig: precies de juiste hoeveelheid voor het resultaat dat jij voor ogen hebt. De belichting van een foto regel je onder meer met het diafragma. Hoe werkt dit en wat kun je er nog meer mee?
Wil je alles leren over sluitertijd of diafragma voor de ultieme controle? Bekijk dan onze Cursus Sluitertijd & diafragma
Meer leren?
Dit artikel is slechts een klein onderdeel van de uitgebreide fotografiecursussen die je kunt volgen op Zoom Academy. Bekijk het grote aanbod van online fotografiecursussen in de Zoom Academy en start direct met een Cursus Lightroom, Basiscursus Fotografie of een van de vele anderen!
Gemiddelde beoordeling: 8,5
“Erg tevreden. duidelijke uitleg en duidelijke video’s. Voordeel is ook dat je nog eens terug kan kijken. Ik kijk uit naar een volgende training.” – John R
Op een camera kun je een diafragmawaarde instellen. Maar wat is dat nu eigenlijk en waar gebruik je het voor? Plat gezegd is het diafragma de lensopening. Het doel is de juiste hoeveelheid licht doorlaten voor een goed belichte foto. Door de opening te variëren in grootte kun je heel precies de hoeveelheid licht regelen die door de lens stroomt en op de beeldsensor in je camera terechtkomt. Dit bepaalt mede of je foto goed belicht raakt en niet overbelicht (te wit) of onderbelicht (te donker).

Een diafragma bestaat uit een aantal plaatjes, lamellen genaamd, die langs en over elkaar schuiven en wel op zo’n manier dat er altijd een ronde opening in het middelpunt overblijft. Een kleiner of groter kijkgaatje dus. Sluiten de lamellen zich tot het uiterste, dan dringt door het piepkleine gaatje nog maar weinig licht door tot de camerasensor. Om met de verschillende diafragmaopeningen te kunnen werken (ook van objectief tot objectief), is er een standaard afgesproken: het F-getal ofwel de diafragmawaarde. Deze waarde kom je vaak verschillend geschreven tegen, zoals f/5.6 of F 5,6 of 1:5.6. Maakt allemaal niet uit; er wordt steeds hetzelfde mee bedoeld.
Belangrijk om te onthouden: hoe lager de diafragmawaarde, des te groter de lensopening en hoe meer licht wordt doorgelaten. Misschien had je juist het omgekeerde verwacht. Maar een hoog diafragmagetal als F 22 betekent een kleine opening klein en weinig licht. Om toch dezelfde hoeveelheid licht naar de sensor door te sluizen, moet je veel langer belichten dan bij een lage diafragmawaarde, zoals F 2,8.

In deze tabel vind je de meest voorkomende diafragmawaarden. Als je goed naar de reeks kijkt, zie je dat de waarden om en om verdubbelen. Elke stap in de tabel (bijvoorbeeld van F 2,8 naar F 4) staat gelijk aan een halvering van de doorgelaten hoeveelheid licht. Elke stap noemen we een ‘stop’. Bij veel objectieven is het mogelijk ook tussenliggende waarden in te stellen, vaak in halve of derde stops. Je krijgt zo meer mogelijkheden om het juiste diafragma voor jouw foto te kiezen.
Drie regelaars
De belichting van je foto regel je met drie instellingen. Dat zijn naast het diafragma, de sluitertijd (seconden) en de lichtgevoeligheid (de iso-waarde). Naast het regelen van de hoeveelheid licht hebben ze elk ook een ander effect op de foto. We komen daar straks op terug.
Het diafragma regelt de hoeveelheid licht die de camera ziet. Aanvullend bepaalt de sluitertijd hoe lang dat licht op de beeldsensor schijnt. Lichtgevoeligheid ten slotte is de mate waarin de camerasensor gevoelig is voor licht. Ze hangen dus alle drie met elkaar samen. Verander je de sluitertijd, dan moet je voor dezelfde belichting ook het diafragma of de gevoeligheid met dezelfde stap aanpassen. Zo kun je allerlei combinaties maken die telkens exact dezelfde belichting opleveren.
Camerastand
De camera kan dit automatisch voor je instellen, maar je kunt er ook één of twee zelf doen of alle drie. Wat je aan de camera overlaat en wat je zelf doet, regel je met de camerastand. Vaak gebeurt dat via een draaiwiel boven op de camera. In de Auto- en de P-stand regelt de camera alles voor je.
Belichtingscompensatie kun je dan nog wel gebruiken en bij sommige camera’s ook nog de iso-waarde. Je hebt dus voldoende grip op de zaak. In de Av- (of A-stand) stel jij het diafragma in, waarna de camera een passende sluitertijd en eventueel iso-waarde kiest om de belichting kloppend te maken. De stand Tv (of S) gebruik je als jij de sluitertijd wilt bepalen en het diafragma aan de camera overlaat. In de M-stand (of B) bepaal je alles zelf.
Combinatie en gevolgen
Maar waarom zou je dat eigenlijk willen: zelf het diafragma instellen? Nou, vooral om meer grip op het resultaat te krijgen. Want het diafragma bepaalt behalve de hoeveelheid licht ook de scherptediepte. Dit is het gebied dat van voor tot achter scherp op de foto komt. Een onscherp grassprietje of onscherpe achtergrond bij een portret horen hier dus niet bij. Hoe groter het diafragmagetal (een kleine lensopening dus), hoe meer er scherp op de foto komt. Terwijl een klein diafragmagetal (grote lensopening) juist gebruikt wordt om weinig scherptediepte te krijgen. Een bekend voorbeeld is een portretfoto gemaakt met een 50mm- of 85mm-objectief op F 1,4 of F 2. Alleen de ogen zijn scherp en naar achteren toe wordt alles snel onscherper en dus vager. De achtergrond kan zo zelfs in een volledig onherkenbare waas veranderen. Dat ziet er heel mooi uit en is ook een uiterst effectief middel om de aandacht van de kijker te leiden. Bij een kleine opening krijg je veel scherptediepte in de foto. Dat gebruik je juist weer als bij een interieur of een landschap nagenoeg alles een belangrijke rol speelt en dus scherp op de foto moet komen.
Sluitertijd is een tijdmechanisme. Hoe langer de sluiter openstaat, hoe eerder bewegingen in beeld zichtbaar worden. Hiermee regel je dus of (snel) bewegende onderwerpen haarscherp of juist vervaagd (streperig door de verplaatsing) op de foto komen.
Met veel licht is het natuurlijk makkelijker om kleine lensopeningen te gebruiken dan bij weinig licht. Bovendien blijven de sluitertijden kort genoeg, zodat je minder kans loopt op onscherpe foto’s door beweging van het onderwerp of cameratrillingen. Bij weinig licht ben je misschien geneigd om meteen naar de grootste lensopening te grijpen, maar houd er dan wel rekening mee dat er zo maar weinig scherptediepte overblijft.
Het diafragma is niet het enige dat de scherptediepte bepaalt. De afstand tot het onderwerp is cruciaal. Hoe dichter bij het onderwerp je bent, hoe kleiner de scherptediepte. Vandaar dat je bij macrofotografie vaak maar enkele millimeters of nog minder aan scherptediepte hebt. Neem je meer afstand tot je onderwerp, dan neemt de scherptediepte automatisch toe. Ook de brandpuntsafstand speelt mee, want bij langere objectieven (tele) heb je aanzienlijk minder scherptediepte dan bij een groothoek. Wil je de achtergrond onscherp op de foto hebben, ga dan dicht naar je onderwerp toe en zorg dat er niets vlak achter bevindt. Want hoe groter de afstand van je onderwerp tot de achtergrond, hoe onscherper die wordt.
Onscherpe balletjes
De onscherpte voor en achter je onderwerp bij weinig scherptediepte noemen we bokeh. Deze onscherpte verschilt van objectief tot objectief. Vaak hebben duurdere objectieven een plezieriger bokeh: prettiger (‘romiger’) om naar te kijken. Deze achtergrondonscherpte wordt onder meer bepaald door het diafragma en met name het aantal diafragmalamellen. Hoe meer lamellen er in het diafragma zitten, des te ronder de opening die het diafragma vormt. Bij goedkopere objectieven met minder lamellen wordt de diafragmaopening hoekiger. Deze vorm zie je op de foto terug in lichtbolletjes in de onscherpe achtergrond. Er zijn ook vormpjes te koop die je op de lens schuift. Daarmee verander je de ronde lichtbollen in hartjes, kerstboompjes, of wat je maar wilt.

Ook anderszins beïnvloedt het diafragma de beeldkwaliteit. Vrijwel elk objectief presteert het beste bij gemiddelde diafragmawaarden. Bij de grootste openingen zijn vooral de hoeken van het beeld wat minder scherp. Als je het diafragma dichtdraait (‘diafragmeert’), nemen scherpte en contrast toe, om bij de kleinste diafragmaopeningen (F 11 en hoger) weer terug te lopen. Elke lens heeft een bepaalde sweet spot, dat is combinatie brandpunt en diafragma waarop de lens het scherpste beeld produceert.
Lichteffecten
Zijn er lichtbronnen die niet in de onscherpte van de foto vallen? Dan kunnen er mooie sterren omheen te zien zijn als je ’s avonds of binnen bij weinig licht fotografeert. Ook als de lensopening een perfecte cirkel lijkt, want hoe ronder de lensopening, hoe dunner de uitschieters en hoe minder ‘halo’ (lichtvlek) er rondom een lichtbron te zien is. Als stelregel neemt het stereffect toe naarmate het diafragma zich verder sluit. Bij F 16 zie je ze daarom duidelijker dan bij F 4. Het hangt ook sterk af van je objectief. Soms zie je daarom al sterren bij best grote openingen. Pas dan wel op, want verklein je in dat geval het diafragma, dan kan het wat teveel van het goede worden. Probeer op een mooie avond gewoon eens uit welk objectief de mooiste lichteffecten geeft en bij welke diafragmawaarden dat is.
Controleknop
Welke diafragmawaarde je ook instelt, op moderne camera’s zal de zoeker niet donkerder worden, zelfs al kies je de kleinste lensopening. Daar moet het diafragma namelijk voor samengeknepen worden – en dat gebeurt pas op het moment dat je de foto maakt. Daar krijg je wel een gratis nadeel bij. Want nu weet je niet vooraf welke scherptediepte de uiteindelijke foto krijgt. Het is niet te zien in de zoeker of op het scherm. Daarom zit op veel spiegelreflexen een knop waarmee je het diafragma tijdelijk laat samenknijpen tot de ingestelde diafragmawaarde. Zodoende krijg je wel een goede indruk van de scherptediepte, door de zoeker of op het scherm in live view. Vaak zit deze knop vlakbij de lensvatting. De zoeker wordt dan tijdelijk wel een stuk donkerder totdat je de knop weer loslaat.
Maximale lensopening
Het grootst en kleinst instelbare brandpunt verschilt per objectief en per camera. Op zogeheten lichtsterke objectieven kun je diafragmawaardes van soms wel F 1,2 instellen. Hierdoor vang je extra veel licht: je sluitertijd kan omhoog of je iso omlaag. Het kleinste brandpunt van de meeste lenzen is F 22, maar er zijn er die wel gaan tot 32. Die waardes kun je nalezen in de specificaties. Bijvoorbeeld in de brochure, een handleiding of op de website van de fabrikant. Deze getallen zijn belangrijk om te weten. Want als je veel in lichtarme omgevingen werkt of creatief met scherptediepte wilt spelen, weet je meteen waar je aan toe bent. De maximale lensopening staat ook altijd op de behuizing. Meestal ergens aan de voorzijde.
Niet alle objectieven zijn over het hele zoombereik even lichtsterk. Bij zoomobjectieven staan er vaak twee getallen, bv F 4,5-5,6. Dan geldt het kleinste getal (de grootste opening) voor wanneer je helemaal bent uitgezoomd. Tijdens het inzoomen verliest een objectief telkens een beetje lichtsterkte.¬ Het grote getal (kleinste opening) is dan voor wanneer je inzoomt naar de telestand. Voor het minimale diafragma gelden soms ook twee waardes, bijvoorbeeld F 22-32; 22 als je uitgezoomd bent en 32 als je ingezoomd bent. Met weinig licht of snel bewegende onderwerpen kan het helpen om zo min mogelijk in te zoomen. Dan maak je optimaal gebruik van de meest lichtsterke stand.

Lichtsterke lenzen
Het is een misverstand dat je met een lichtsterke lens altijd meer licht vangt. Als je met een lichtsterk objectief op F 8 fotografeert, merk je eigenlijk niets van die extra lichtsterkte. Want F 8 doet wat betreft de hoeveelheid doorgelaten licht bij alle objectieven hetzelfde. Toch geeft die extra lichtsterkte je wel degelijk voordeel. Alleen al omdat de zoeker opvallend licht is. Dit komt omdat het diafragma van een lens altijd volledig openstaat zolang je geen foto’s maakt. In een donkere omgeving is met een F 4-objectief amper nog iets te zien door de zoeker. Met een F 1,4-objectief zie je de omgeving wel duidelijk genoeg. Kadreren en scherpstellen lukt bij weinig licht daarom beter met een lichtsterke lens. Lenzen met zo’n extreme lichtsterkte hebben bijna altijd een vast brandpunt. Je kunt er dus niet mee zoomen. Ze worden ook wel ‘primes’ genoemd. Populaire primes onder creatieve fotografen zijn de 24, 50 en 85 mm. Lichtsterke objectieven zijn moeilijker te maken. Er is meer en beter glas voor nodig, wat ze groter, zwaarder en prijziger maakt. De meeste professionele zoomobjectieven hebben een lichtsterkte van F 2,8 over het hele bereik. Goedkopere zoomobjectieven hebben doorgaans een verlopende lichtsterkte, bijvoorbeeld van F 3,5 in de groothoek- tot F 5,6 in de telestand.
Wil je nog meer leren over het diafragma? Lees dat het artikel: Wat is diafragma en hoe werkt het diafragma?