Fotograferen met een groot of open diafragma levert vaak prachtige resultaten op. Je kunt je onderwerp daardoor prachtig van de voor- en achtergrond isoleren. Het gebruik van zo’n groot diafragma kan je bij veel (zon)licht in de problemen brengen. Hoe komt dat en wat doe je daar precies aan?
Iedere fotograaf met een lichtsterk objectief in zijn of haar fototas zal het beamen: met een groot diafragma kun je prachtige beelden maken.
Voordelen van een groot diafragma
Een kleine opfriscursus: we spreken over een open of groot diafragma als een klein f-getal gebruikt wordt. Bijvoorbeeld f/1.8, of zelfs f/1.2. Dit betekent dat het diafragma helemaal ‘open’ staat en er dus veel licht binnenkomt. Dat heeft als voordeel dat je daarmee ook tijdens ingewikkelde (lees: donkere) lichtomstandigheden nog heldere en lichte beelden kunt maken. Daarnaast kun je door het gebruik van een groot diafragma je onderwerp mooi isoleren van de voor- en achtergrond doordat je slechts met een beperkte scherpte werkt. Dat levert vaak prachtige beelden op waarin het spel tussen scherp en onscherp het beeld extra spanning geeft. Als je dit spel goed beheerst als fotograaf kun je het ook goed gebruiken om nadruk te leggen op precies het juiste punt in je foto’s.
Nadelen van een groot diafragma
Allemaal voordelen dus. Of toch niet? Er zijn ook nadelen aan het gebruik van een groot diafragma. Er komt natuurlijk veel licht binnen en dat kan je in de problemen brengen als er al veel licht in de omgeving aanwezig is. Nu vraag je je misschien af waarom je dan niet je diafragma wat verder ‘dichtdraait’? Nou, je wilt natuurlijk wel het spel met scherpte en onscherpte kunnen spelen en daarvoor heb je dat grote diafragma nodig. Op een zonnige dag loop je dan tegen overbelichting aan. Daar kun je in beperkte mate wat aan doen.
Overbelichting door groot diafragma aanpakken
Stel: je fotografeert op een zonnige middag met diafragma f/1.8. Dat zorgt in dat geval voor een erg licht en helder beeld en in veel gevallen voor overbelichting. Om dat te voorkomen is het zaak je instellingen in eigen hand te houden. Twee zaken zijn in dit geval belangrijk: je iso-waarde en je sluitertijd. Deze hebben direct verband met het gebruikte diafragma en moeten daarmee in balans zijn. In het geval van een groot diafragma en veel omgevingslicht moet je ervoor zorgen dat je iso-waarde zo laag mogelijk is en je sluitertijd zo kort mogelijk. Die twee ingrepen zorgen er namelijk voor dat er – ondanks je open diafragma – minder licht binnenkomt.
Natuurlijk zit er een maximum aan wat je met die twee instellingen kan doen. Op een bepaald moment is je kortste sluitertijd bereikt en staat je iso-waarde op de laagst mogelijke waarde ingesteld. Vaak kun je daar toch al veel mee ‘redden’. Lukt het niet en is je beeld nog steeds te licht? Dan ontkom je er waarschijnlijk niet aan om je diafragma toch een stukje dicht te draaien, bijvoorbeeld richting f/2 of f/2.8. Experimenteer met wat precies werkt in jouw geval. Een ND-filter (eventueel een variabel ND-filter) gebruiken is overigens een andere optie. Zo’n filter is als het ware een zonnebril voor je objectief en zorgt ervoor dat er minder licht binnenkomt.