
Wil je meer leren over het werken met flitsers? Bekijk dan nu de Zoom Academy cursus Flitsen en Flitstechniek!
Het belangrijkste voordeel van flitsen los van de camera is dat het licht van de zijkant kan komen in plaats van recht van voren. Zo suggereer je diepte. Onze hersenen hebben hulpsteuntjes nodig om diepte te kunnen herkennen. Een van de belangrijkste – naast onscherpte – is schaduwwerking. Door zijverlichting ontstaat meer schaduwwerking en wordt een gezicht plastischer.
Hoofdlicht
Een losse flitser of ‘reportageflitser’ kun je op verschillende manieren inzetten op locatie. Om te beginnen als hoofdlicht, de belangrijkste lichtbron voor je onderwerp, belangrijker dan het bestaande licht. In een foto zie je altijd direct waar het hoofdlicht vandaan komt, anders is het geen hoofdlicht. Deze flitser bepaalt ook de hardheid van de verlichting. Als je op de lamp een paraplu of andersoortige softbox plaatst, zal je onderwerp zacht worden verlicht. Vaak staat een hoofdlicht (het kan er altijd maar één zijn) 45 graden links of rechts van de camera.
Invullen
Je kunt een externe flitser ook als invullicht gebruiken. Dan heldert de flitser de schaduwen op in het onderwerp. Een invulflitser staat altijd lager in vermogen dan het hoofdlicht. Als het hoofdlicht ook een flitser is, moet het invullicht dus verder weg staan of minder vermogen afgeven dan het hoofdlicht (bijvoorbeeld hoofdlicht 1/8 in de manual stand en het invullicht 1/32 in de manual stand).
Wil je het natuurlijk aanwezige licht als hoofdlicht, laat dan de flitser minder licht afgeven dan het aanwezige licht. Anders verandert het daglicht in invullicht. Een flitser als invullicht heeft geen invloed op de hardheid van de verlichting, omdat hij alleen maar schaduwen oplicht. Het heeft dus geen zin om op een invulflitser een zacht makend hulpstuk te plaatsen. Het invullicht staat meestal redelijk in de buurt van de camera, bijvoorbeeld in een hoek van 20 graden.
Effectlicht
De derde manier waarop je de externe flitser kunt inzetten, is als effectlicht, om dynamische effecten te creëren. Een haarlichtje op een model zetten bijvoorbeeld. Een haarlichtje schijnt op de achterkant van het hoofd – waar bij de meeste mensen haar zit – , zodat een persoon los komt van de achtergrond. Bij dezelfde kleur haar en achtergrond is dat vaak noodzakelijk. Het ziet er wel een beetje studio-achtig uit. Sommige mensen vinden een haarlichtje zelfs kitsch, maar dat is een kwestie van smaak. Als je de flitser recht achter het onderwerp zet, krijg je een soort halo. Een effectlicht staat in principe meer dan 90 graden van de camera af gedraaid. Het is dus bijna altijd een tegenlicht.
Flare
Een heel extreem effect geeft het als je de flitser in beeld zet achter je onderwerp, zodat je een lichtflare krijgt. Zeker niet vaak toepasbaar, maar een leuk gereedschap om modieuze beelden te maken. Ook kun je de flitser verschillende keren binnen dezelfde belichting af laten gaan, bijvoorbeeld in een kerk. Het is daar lekker donker, en als je de iso laag zet en het diafragma dichtdraait, kun je misschien wel één minuut belichten, al dan niet met een ND-filter voor je objectief. Loop in die minuut met je flitser de kerk door en flits tegen wat pilaren aan of de zijbeuken in. Zo licht je als het ware met een flitser de hele kerk uit. Omdat je met een dicht diafragma werkt moet je de flitser wel op redelijk hoog vermogen zetten, op de helft bijvoorbeeld of misschien wel het totale vermogen. Een tip: zorg dat er iemand bij de camera blijft … dieven zijn vaak ook flitsend snel.
Manual versus TTL
Als je de flitser op de camera gebruikt, is dat meestal omdat je snel moet opereren. Dan is het verstandige om in de TTL-stand te werken. Op een feest of bruiloft kan de flitsmeter veel sneller de goede flitshoeveelheid berekenen dan jij. Bovendien kun je die gemakkelijk corrigeren, omdat de flitser altijd binnen handbereik is.
Bij extern flitsen staan de flitsers vaak op meters afstand. Dan is de manualstand handig. Als je in TTL werkt los van de camera, zit de flitsmeter er snel naast, je hoeft de flitser maar een beetje te verschuiven. Zo kan het voorkomen dat er een tweede keer veel meer licht uit de flitser komt. Dit probleem heb je nooit als je met de hand instelt: 1/8 is en blijft 1/8 van het totale vermogen. Bovendien voorkom je in de manualstand dat de flitser een volle flits afgeeft, waarna je vijf tot tien seconden lang niet kunt flitsen. De manualstand van de flitser is voorspelbaar en betrouwbaar en wordt helaas vaak ondergewaardeerd.
Aansluiten
Nu de plek en de stand bepaald zijn, is het tijd om de flitser(s) aan te sluiten op je camera. Dit kan met een x-contactkabel, die je aansluit op het x-contact van de flitser en de camera. Maar daar zitten een paar grote nadelen aan. Allereerst is een draad storingsgevoelig. Bovendien struikel je er om de haverklap over en is de bewegingsruimte beperkt tot de lengte van de kabel. Het grootste nadeel van een x-contactkabel is dat hij alleen het moment doorgeeft waarop de flitser moet afgaan, de synchronisatietijd. Er zijn ook zogeheten dedicated kabels op de markt voor de grote cameramerken. Hiermee kun je los van de camera werken en toch het TTL-signaal behouden. De kabel geeft alle metingen door. Handig als je op een receptie moet fotograferen en net iets mooier licht wilt dan met de cameraflitser op de camera. De beperking van de dedicated kabel is dat hij vaak maar een meter lang is.
Draadloos
Draadloos aansluiten is verreweg het meest efficiënt en gebruiksvriendelijk. Dit kan op twee manieren. Allereerst is er het eigen infraroodsysteem dat in elke camera en flitser van de grote merken zit ingebakken. Als je een flitser op de camera plaatst en die als masterunit gebruikt, kun je een tweede flitser los van de camera als slave- of remote-flitser gebruiken. De twee flitsers communiceren dan via infraroodsignalen met elkaar en TTL blijft behouden. Als je geen tweede flitser hebt, kun je ook een speciale commander kopen die communiceert met je flitser. Die is echter bijna net zo duur als een flitser. Een groot nadeel van dit systeem is dat het op zicht werkt. Op het moment dat er een hand tussen zender en ontvanger zit, werkt de communicatie niet meer en gaat de flitser niet af. Datzelfde geldt als de flitser om een hoekje achter een muurtje staat.
Daarom kiezen veel fotografen voor een betrouwbaarder zendersysteem op basis van radiofrequenties. Hierbij communiceert een losse zender met een ontvanger onder een externe flitser. Dit systeem functioneert in 99% van de gevallen, ook achter muurtjes en in de felle zon. Radiozenders zijn er in vele soorten en maten. Pocketwizard is een goede, maar tamelijk duur: een kleine 200 euro per zender of ontvanger. Dat is nog zonder de flitser. De Japanse fabrikant Nissin heeft sinds kort een totaaloplossing: een zender op de camera met een externe flitser met ingebouwde ontvanger. Met een totaalprijs van 300 euro is dit een goedkopere oplossing en lekker simpel te bedienen.
Dubbelbelichting
Een van de moeilijkste dingen bij het goed leren werken met losse flitsers is het in balans krijgen van het bestaand licht met het flitslicht. Hiervoor zou je de volgende ezelsbrug kunnen gebruiken. Je maakt met het flitsen eigenlijk een tweede belichting bovenop je bestaande licht, een dubbelbelichting dus. Alleen gebeurt de tweede belichting precies op hetzelfde tijdstip als de hoofdbelichting.
Met dit in je achterhoofd begrijp je ook dat de twee belichtingen los van elkaar te regelen zijn. Het bestaand licht regel je normaal met sluitertijd, diafragma en iso. Diafragma en de iso hebben ook invloed op het flitslicht. Alleen de sluitertijd heeft er geen invloed op. Als je een foto in het volledig donker maakt met 1 seconde sluitertijd en daarna met 1/250, zul je geen verschil zien in de hoeveelheid flitslicht. Een flitser geeft maar zo kort licht af dat de sluiter hier geen invloed op heeft. Ideaal dus om alleen het bestaand licht te regelen. De hoeveelheid flitslicht regel je ondertussen door de flits handmatig aan te passen. Dit heeft geen invloed op het bestaand licht.
Balanceren
Begin altijd met het maken van een zogeheten dubbele uitgangsbelichting. Bepaal met de lichtmeter in de camera de belichting van het bestaand licht. Zorg dat je op een sluitertijd van 1/60 uitkomt, omdat je anders in de tweede fase niet meer kunt spelen met de sluitertijd zonder dat je tegen de synchronisatietijd (ongeveer 1/250) van de camera aanloopt. Zet vervolgens de flitser aan en neem een waarde, bijvoorbeeld manual 1/8 of TTL-0 (0 betekent in dit geval zonder correctie) als uitgangspunt. Als je een foto hebt gemaakt met beide waarden ingesteld, kun je gaan balanceren, bijvoorbeeld:
• Bestaand licht donkerder of lichter maken: sluitertijd van 1/60 naar 1/125 (donkerder) of 1/30 (lichter).
• Flitslicht donkerder of lichter maken: manual van 1/8 naar 1/4 (lichter) of 1/16 (donkerder).
Zo heb je volledige controle over de twee lichtbronnen en kun je elke combinatie maken die je wilt. Een veelgebruikte combinatie is de volgende: het bestaand licht (de sluitertijd dus) twee stops donkerder instellen, bijvoorbeeld van 1/60 naar 1/250. Daarbij kun je het flitslicht eventueel een stop lichter maken, zodat het effect van de flits meer opvalt en je onderwerp uit de achtergrond los komt.
Lichtkwaliteit
Als alles uitgebalanceerd is, kun je de kwaliteit van het licht nog gaan verbeteren. In principe is de kleine lichtbron niet het mooiste licht dat je kunt bedenken voor veel situaties. De regel voor lichtkwaliteit is: hoe groter de lichtbron, des te zachter het licht. En zacht licht straalt vaak meer kwaliteit uit. Je kunt zachter licht krijgen door je flitser op de camera via een kleurloos plafond – of beter nog – een muur te bouncen. Op die manier komt er een groter lichtvlak terug op je onderwerp. Maar zo’n muur moet maar net beschikbaar en op de goede plek gemetseld. Handiger is een accessoire meenemen die het lichtoppervlak vergroot. Dat kan een softbox zijn, die tegenwoordig in allerlei soorten en maten te koop zijn bij de vakhandel. Deze boxen doen hun werk prima, maar hebben ook nadelen. Zo zijn ze vaak niet al te groot, zodat het licht toch een beetje aan de harde kant blijft. Onhandig is dat je ze vaak moet demonteren en op locatie weer monteren. Dan is een ouderwetse paraplu op je flitser handiger. Die zijn er tot 1,30 meter doorsnee en daarmee maak je het lichtoppervlak dus flink wat groter. Je klapt ze zo in en meenemen is geen enkel probleem. Wel heb je een ‘swifel’ nodig, dat is een statiefonderdeel met een gat erin waar je de paraplu met een schroef in steekt.
Accessoires
Voor losse flitsers is een groot aantal accessoires verkrijgbaar. Zo kun je een grid aanschaffen, waarmee je het licht kunt richten. Ook kleurenfilters zijn een leuke aanvulling. Die kun je op twee manieren gebruiken. Om te beginnen kun je er een verschil in kleurtemperatuur mee opheffen. Als je binnen fotografeert met kunstlicht, kun je met een geelfilter voor de flitser het flitslicht dezelfde kleurtemperatuur meegeven als het kunstlicht. Maar je kunt ook juist een heel gekke kleur op de flitser plaatsen bij gewoon daglicht. Zo wordt je onderwerp blauw of groen uitgeflitst. Als je de opname in raw maakt, kun je de kleurtemperatuur van dat blauwe deel later aanpassen, zodat het onderwerp weer neutraal wordt verlicht. De rest van het beeld kleurt dan vanzelf helemaal geel en dat kan er heel dynamisch uitzien.
Zoom Academy
Wil je nog beter worden in flitsen? Bekijk dan onze Zoom Academy online cursus Flitsen en Flitstechniek! Hierin leer je onder andere:
- Alles over de techniek van flitsen
- Het gebruik van studioflitsers en reflectieschermen
- Welke lichteffecten bepaalde opstellingen hebben
En nog veel meer! Bekijk hier de Cursus Flitsen en Flitstechniek en start meteen!