in

Tegenlichtsituaties voor beginners

De zon in de rug houden, krijgt iedere beginnende fotograaf te horen. Maar dat gaat niet altijd op. Pal tegen het licht in fotograferen levert soms de prachtigste platen op. Vol sfeer en contrast, met creatieve lichteffecten en donkere silhouetten.

Wil je de perfecte controle over licht en belichting van je foto’s? Bekijk dan onze Cursus Licht & Belichting (boek & online cursus)

Niet met tegenlicht fotograferen, zo luidt het bekende devies. Op zich zit daar wel iets in. Fel licht dat pal in je lens schijnt, daar heeft je camera het moeilijk mee. Toch is het beter om niet altijd ‘met het licht mee’ te fotograferen. Bij een flitsfoto laat je het licht immers ook liever uit een andere richting komen dan recht van voren. Licht is onlosmakelijk verbonden met schaduw en door beide slim in je foto’s te gebruiken, krijg je platen die een stuk meer indruk maken.

Uit beeld

Een keuze die je bij tegenlicht maakt, is of je de lichtbron zelf in beeld neemt. Wil je dat, dan past hier gelijk een waarschuwing. Kijk nooit door de optische zoeker naar de zon. Zeker niet als die op z’n felst is. De lens werkt namelijk als een vergrootglas en je loopt het risico op een oogbeschadiging. De lichtbron uit beeld weglaten is meestal verstandiger, omdat die al snel als een uitgebeten vlek verschijnt. De foto raakt dan zo sterk overbelicht dat hij niet meer te redden is in een fotobewerker.

Bevindt je onderwerp zich in de buurt van de lichtbron, dan is het nog best lastig om die felle lichtvlek uit beeld te weren. Door een iets ander standpunt in te nemen lukt het vaak wel. Als je met een model werkt, kan die wellicht ook iets van plaats veranderen. Werk je met een groothoeklens, dan blijft het lastig om de lichtbron onzichtbaar weg te moffelen. Een standaardlens of (milde) telelens is daarvoor geschikter vanwege de kleinere beelduitsnede.

Keesf

In de schaduw

De lichtbron kun je afdekken door zelf in de schaduw van je onderwerp te gaan staan. Zodra jij de zon of een andere lichtbron niet meer ziet, verschijnt die ook niet op de foto. Je kunt ook een willekeurig ander onderwerp tussen jou en het licht manoeuvreren. Denk aan een muurtje, een viaduct of de kruin van een boom. Het licht schijnt dan niet op jou of op de camera, maar op de achterzijde van het onderwerp. Werk je graag met groothoek? Dan kun je het object waarmee je de zon afdekt opnemen in je compositie. Een stadspoort, deurpost of een groepje bomen fungeren prima als fotokader.

Overstralen                                                                                                                                  Van een sterke lichtbron net even buiten beeld zie je de effecten vaak alsnog in de foto terug. Vooral in een donkere omgeving sijpelen strepen of vlekken vanaf de rand het beeld in. Het ‘lek’ verloopt langzaam tot het uiteindelijk onzichtbaar wordt. Ook kan er een lichtgloed aan één zijde van de foto optreden. De dromerige licht- en kleurzweem van tegenlichtfoto’s kan heel mooi zijn. Maar wil je die optische bijeffecten niet, houd dan om te beginnen de lens brandschoon. Een zonnekap gaat de verschijnselen tegen, mits de lichtbron zich meer aan de zijkant bevindt. Zo’n zonnekap beschermt niet alleen tegen zonlicht, maar bijvoorbeeld ook tegen het schijnsel van een lantaarnpaal ’s nachts. Als alternatief kun je met een hand het felle zonlicht afschermen. Wel opletten dat je hand niet in beeld komt. 

Optische bijeffecten

Een van de grootste obstakels bij het fotograferen met tegenlicht zijn lichtvlekken oftwel lensflare. Dit zijn lichtvlekken. Met zoom en groothoek heb je daar meer last van. Door je standpunt te wijzigen, verminder je het effect vaak. Ook een kleiner diafragma (hoger getal), helpt de lichtvlekken tegengaan. Lensflare, dat in allerlei kleuren en vormen kan optreden, hoeft overigens niet per se lelijk of storend te zijn. Het kan juist iets extra’s aan je foto’s toevoegen, mits je er goed gebruik maakt. Experimenteer net zolang met standpunt en diafragma tot de lichtvlekken zo gunstig mogelijk door het beeld lopen. Je wilt meestal niet dat een belangrijk deel van het hoofdonderwerp bedekt wordt, zoals de ogen van je model. Terwijl je door de zoeker kijkt of op het schermpje van de camera tuurt, kan het er iets anders uitzien dan op de foto zelf. Het blijft dus altijd een inschatting. Zitten er veel pluisjes of stofdeeltjes in de lucht? Die lichten vaak prachtig op in het tegenlicht.

cyberciska

Lage stand

Een lage zonnestand geeft fraai tegenlicht. De momenten na zonsopkomst en vlak voor de zonsondergang zijn daarom het meest geschikt om mooie tegenlichtfoto’s te maken. Het licht is op die momenten ook wat zachter. Ook in de wintermaanden staat de zon lager. Staat de zon net te hoog, dan kun je geschikt tegenlicht opzoeken door zelf een lager standpunt in te nemen. Of je creëert tegenlicht met reflecterende voorwerpen in de omgeving, zoals een glaswand, een witte muur of een wateroppervlak. Kunstlicht, zoals studioflitsers, geeft je de mogelijkheid om zelf op maat gesneden tegenlicht te maken.

Hoog contrast

Tegenlicht geeft sterke contrasten. Met een sterke lichtbron achter het hoofdonderwerp is de omgeving of de achtergrond fel verlicht, terwijl de voorzijde van je onderwerp zich in de schaduw bevindt. Het contrast is des te groter als er ook nog eens weinig omgevingslicht op de voorzijde van het onderwerp valt. Het lukt zonder extra hulp vaak niet om zowel omgeving als onderwerp goed te belichten. Meet je het licht op de omgeving, dan verandert je model in een silhouet. Een lichtmeting op het model geeft een sterk overbelichte achtergrond. Ga je er met de belichting tussenin zitten, dan is het maar de vraag of onderwerp en omgeving beide goed belicht worden. Zelf licht toevoegen is hier het sleutelwoord. Daarmee verminder je het contrast tussen onderwerp en achtergrond, zodat beide goed op de foto komen. Extra licht toevoegen kan met een flitser, studioflitser of met een reflectiescherm. Het is aan jou om te bepalen hoe licht of donk je het onderwerp in verhouding tot de omgeving wilt maken.

Juiste balans

Licht toevoegen kan op verschillende manieren. In de automatische stand treedt de flitser bij tegenlicht vaak vanzelf in werking. Gebeurt dit niet, dan schakel je zelf de flitser in. Een externe flitser geeft een beter resultaat. In een halfautomatische stand zoals de A(v)-stand stel je de gewenste diafragmawaarde in (voor de scherptediepte) en zet je de flitser aan. Maak een proeffoto om te kijken wat de camera ervan bakt. Vind je de belichting van de achtergrond niet in orde, dan gebruik je belichtingscompensatie om dit recht te trekken. Alles in de foto wordt dan lichter of donkerder. Omgeving in orde? Kijk dan naar het onderwerp. Is het te licht of te donker, dan gebruik je flitsbelichtings-compensatie om de flitser korter of langer licht af te laten geven. Dit beïnvloedt alleen de hoeveelheid licht die op het hoofdonderwerp valt, niet de achtergrond. Flitsbelichtingscompensatie vind je behalve op de camera ook op de meeste externe flitsers.

enjoy1

Handmatig

Voor een optimale belichting is de M-stand het best. Omdat bij tegenlicht de achtergrond lichter is dan je model, stel je de belichting eerst af op de omgeving. Je kunt er gerust voor kiezen om de achtergrond expres wat lichter of juist wat donkerder op de foto te zetten. Pas zodra de achtergrond in orde is, schakel je de flitser in en stel je de lichtflits sterk genoeg af om het onderwerp goed te verlichten. Dat kan via flitsbelichtingscompensatie, maar gaat nauwkeuriger met een externe flitser die de flitssterkte instelt.

Flitsen bij volle zon                                                                                                        Overdag is het buiten vaak zo licht dat je bij het instellen van de juiste belichting tegen een probleem aanloopt. Om te flitsen ben je gebonden aan de flitssynchronisatietijd en die ligt afhankelijk van je camera ergens rond de 1/200 sec. Snellere sluitertijden staat je camera simpelweg niet toe als er geflitst moet worden. Bij een overschot aan daglicht raakt de foto hopeloos overbelicht; zelfs bij de laagste iso-waarde en kleinste diafragmaopening. Gelukkig hebben de meeste externe flitsers een functie waarmee flitsen bij snelle sluitertijden alsnog mogelijk is. Deze high-speed synchronisatie (FP-flits) is speciaal bedoeld voor invulflitsen bij daglicht. 

Haarlicht

Bij tegenlicht zijn creatieve lichteffecten mogelijk. Zo licht het haar van een model prachtig op als het van achteren wordt verlicht. Je krijgt dit ‘haarlicht’ wanneer de zon, een sterke lamp of een (studio)flitser zich achter het model bevindt. De lichtbron zelf hoef je niet op de foto te zien. Behalve dat het haar oplicht, werkt het contrastverhogend en komt je model los uit de omgeving. Door een grote lichtbron heel dichtbij te plaatsen, kun je het model met licht ‘inpakken’. De lichtstralen raken het model dan niet alleen pal aan de achterzijde, maar kruipen langs de zijkanten naar voren. Hiermee accentueer je contouren. Tot slot kunnen transparante materialen en doorschijnende kledingstukken voor mooie lichtaccenten zorgen.

Silhouetten                                                                                                                                De laagstaande zon of een felle lamp is een uitstekend middel om met silhouetten te spelen. Fotografeer je een mooie zonsopkomst of zonsondergang, dan verandert een molen, boom of kerktoren al snel in een spannend silhouet. Het is meestal voldoende om de belichting op de kleurrijke wolkenpracht af te stemmen. Die is namelijk een stuk lichter dan het landschap eronder. Ook in een stad of dorp veranderen mensen, fietsers, voertuigen en lantaarnpalen in spannende silhouetten zodra je pal tegen de lage zon in fotografeert. Het leuke is dat niet alles altijd volledig zwart wordt. Hier en daar zal nog wat kleur of detaillering overblijven, omdat het licht er doorheen schijnt of langs schampt. Denk maar eens aan bloemblaadjes of een gebrandschilderd raam. 

Schaduwen

Schaduwen komen jouw kant op zodra je met tegenlicht werkt. Alles wordt immers aan de achterzijde verlicht. Naarmate de zon of een andere lichtbron zich lager bevindt en feller schijnt, nemen die schaduwen toe in lengte en intensiteit. Je krijgt spannende vormen en lijnen: grafische elementen die een beeld drama en dieptewerking geven. Maak je over je eigen schaduw niet druk: die bevindt zich achter jou en blijft netjes uit beeld. Omdat het licht laag over oppervlakken scheert, ontstaan er vaak poeltjes van licht en schaduw. De structuur van bestrating en muren waar het licht langs strijkt, valt nu extra goed op. Kun je een hoger standpunt innemen? Dan heb je een extra goed zicht op zowel schaduwen als de mensen of voorwerpen die ze veroorzaken. Zowel silhouetten als schaduwen kun je trouwens prima zelf maken. Bijvoorbeeld door een model binnenshuis te plaatsen voor een geopende buitendeur of een raam. Doe dit wel zonder dat het model zelf in het directe licht staat, dus ruimschoots binnenshuis. Het licht mag alleen aan de achterzijde vallen.

Tegenlicht is overal                                                                                                                  Als je goed oplet, zul je ontdekken dat er bijna altijd en overal wel een vorm van tegenlicht mogelijk is. Het enige dat nodig is, is voldoende contrast tussen onderwerp en achtergrond. De lichtbron hoeft hierbij niet eens rechtstreeks op (de achterzijde van) je onderwerp te schijnen. Je kunt bijvoorbeeld met je model een tegen het zonlicht beschutte plek opzoeken en dan in de richting van een lichte achtergrond fotograferen. In een park, bos of steegje werkt een doorkijkje naar open terrein erg goed. Bij voldoende contrast krijg je een mooi silhouet dat je eventueel met een flitser kunt oplichten. Dankzij het tegenlicht krijg je dan een scherpe aftekening tegen de lichte achtergrond. 

pieter-o

Achtergrond weg

Is er geen spannende achtergrond voorhanden? Of leidt deze te veel af? Dan kun je de stoorzender met tegenlicht proberen kwijt te raken. Plaats je model zodanig dat er een tegenlichtsituatie ontstaat. Binnen kun je hier een groot raam voor gebruiken. Kies eventueel een lager standpunt om meer lucht en minder bebouwing te zien. Stel de belichting zo af dat de achtergrond overbelicht raakt. Dat kan bijvoorbeeld door belichtingscompensatie te gebruiken. Voor een constant resultaat over meerdere opnamen is zelf sluitertijd en diafragma kiezen in de M-stand geschikter. Soms komt je model meteen goed belicht op de foto. Voeg zo nodig wat extra licht toe met een flitser of reflectiescherm. Pas op dat je de achtergrond niet te sterk overbelicht. Dan lost het haar op in de uitgebeten achtergrond. Terwijl je die plukjes en sprieten juist wilt blijven zien.

Nog meer fotografietips nodig?
De belangrijkste fotografietips vind je op ZoomAcademy Blog. Hier vind je tips over elk denkbaar onderwerp.

Mis niks met de wekelijkse Zoom.nl nieuwsbrief!

E-mailadres

Dieren fotograferen: tips om er buiten mee aan de slag te gaan

Nog meer precisie met Adobe Lightroom Classic 10.0 en nieuwe kleurverlooptool