Gelukkig worden de dagen langzaam weer wat langer en begint de zon weer meer te schijnen. Toch is het als fotograaf erg handig om te kunnen werken met een flitser. Met flitslicht kun je namelijk zelf het licht toevoegen en hanteren. Kees Krick legt in deze basiscursus uit wat een flitser nu eigenlijk doet en hoe je flitslicht zo goed mogelijk inzet.
Wil jij je flitser helemaal begrijpen en perfect onder controle krijgen? Bekijk dan onze Cursus Flitsen en Flitstechniek (boek & online cursus)
Bundel licht
Anders dan de zon en lampen geeft een flitser niet continu licht. Een flitser doet niets tot het moment van opname. Pas dan vuurt hij een korte en bijzonder felle lichtflits af. Het is vooraf lastig inschatten welk effect het heeft. Daarom is het helemaal geen gek idee om een keer een gewone (liefst felle) zaklamp op je toestel te leggen en ’s avonds eens op je gemak in huis rond te lopen om te zien hoe zo’n bundel licht zich gedraagt. Richt de camera zonder foto’s te maken op de verschillende voorwerpen om je heen. Let goed op de intensiteit en de grootte van de lichtvlek. Bekijk waar schaduwen ontstaan terwijl je langzaam dichterbij komt en weer meer afstand neemt.
Lichtsterkte en afstand
Net als een zaklamp stuurt een flitser een bundel licht recht vooruit. Vlak voor het geribbelde venstertje van de flitser is die bundel nog erg smal en heel fel, maar naarmate het licht verder komt, wordt de bundel breder en is de lichtvlek minder fel. Dezelfde hoeveelheid licht wordt uitgesmeerd over een groter oppervlak. Dit betekent dat wanneer je iets heel dichtbij in beeld neemt, er een kleine maar felle lichtvlek ontstaat. Bevindt zich iets meters verderop, dan is de lichtvlek veel groter en minder intens. Vergelijk het met een auto die ’s nachts in volkomen duisternis op een onverlichte weg rijdt. Vlak voor de auto kun je het asfalt en de witte strepen prima zien, maar in de verte slokt de duisternis alles op. Met flitslicht heb je hetzelfde effect.
Variabel
Met flitsen is het belangrijk dat er precies voldoende licht op je onderwerp valt. Gelukkig helpt de camera je daarbij. Zodra je een foto maakt, vuurt de camera eerst een klein lichtflitsje af, zodat hij kan meten wat er met dat flitslicht gebeurt. Op basis van de scherpstelling weet het toestel wat de afstand is tot het onderwerp. Razendsnel bepaalt de camera zo de sterkte van het flitslicht. Pas dan gaat de flitser echt af en is de foto klaar. Tussen voorflits en de echte flits zit zo weinig tijd dat je het niet eens opmerkt. Overigens kan een flitser niet feller of minder fel branden. In werkelijkheid wordt de tijdsduur van de lichtflits aangepast. Hoe langer de flits, des te meer licht.

Soorten flitsers: van klein naar groot
Flitsers heb je in vele soorten. De meeste compactcamera’s hebben een klein inbouwexemplaar. Handig, want niet te beschadigen en altijd bij de hand. Nadeel is dat het licht door een erg klein venstertje moet en de flitser niet zo krachtig is. Daarbij duurt het behoorlijk lang voordat je de volgende flitsfoto kunt maken.
In spiegelreflexcamera’s springt de flitser meestal uit de behuizing omhoog. De flitser is groter en krachtiger. Om hij verder van de lens zit, heb je minder vaak last rode ogen. Een ingeklapte flitser is goed beschermd tegen beschadigingen, maar uitgeklapt is hij kwetsbaar.

Mooier is het als er een flitsvoet op je toestel zit. Dan kun je een losse flitser gebruiken en die geeft de beste resultaten. Je gebruikt ze vaak op een spiegelreflex, maar ze passen ook op geavanceerde compact- en systeemcamera’s Vooral op een spiegelreflex torenen deze hoog boven de camera uit. Met losse flitsers is de kans op rode ogen vrijwel nihil. Je krijgt dus al meteen aanzienlijk mooiere portretfoto’s dan bij een camera met vaste of opklapflitser. De losse flitsers komen in vele soorten en maten. Een losse flitser heet ook wel systeemflitser, opsteekflitser, reportageflitser of gewoon externe flitser. Het belangrijkste voordeel is het grote flitsvermogen. Op de handige extra mogelijkheden komen we straks terug. Verder stop je er batterijen of een accu in. Hierdoor gaat de accu in je camera aanzienlijk langer mee en is de flitser razendsnel klaar voor gebruik.
Compensatie
Standaard regelt de camera zelf de sterkte van de lichtflits. Soms gaat dat fout. Bijvoorbeeld als je iemand met een spierwit T-shirt fotografeert. Al dat wit reflecteert zoveel licht dat de camera denkt dat een bescheiden flitspuls wel genoeg is. De foto zal te donker worden. Het gaat ook fout als het T-shirt zwart is. Dat absorbeert veel licht, waardoor de flitser overdreven veel licht afvuurt. Als je merkt dat de flitser in de fout gaat, kun je flitsbelichtingscompensatie gebruiken. Dat is een knop of menuoptie op de camera, met als pictogram een bliksemschicht met een plus-minteken ernaast. Losse flitsers hebben vaak ook zo’n knop. Niet te verwarren met gewone belichtingscompensatie (alleen een plus-minteken). Die heeft niets met de flitser te maken. Hiermee pas je de totale belichting van de foto aan.

Achtergrond
Door te flitsen komt de achtergrond vaak te donker op de foto. Stel, je hebt een leuk etentje of een kerstdiner en je fotografeert iemand die tegenover je zit. Je flitst op korte afstand. Je tafelgenoot komt goed op de foto, maar van het sfeervolle restaurant en de mooie kerstversiering op de achtergrond zie je niets terug. Gelukkig is dit probleem vrij eenvoudig op te lossen. De omgeving leg je vast met het aanwezige licht. In dit geval zijn dat de lampen. Daarmee leg je de gezellig sfeer en de tafeltjes, lampjes, kerstboom en versierselen op de achtergrond vast. Tegelijkertijd zorg je dat dankzij de flitser je tafelgenoot extra veel licht krijgt, zodat die er mooi op staat. Dit kun je op verschillende manieren doen.

Licht mengen
Zodra je een flitser gebruikt, heb je dus altijd te maken met twee soorten licht: flitslicht en omgevingslicht. Om de achtergrond goed vast te leggen moet de camera het aanwezige licht beter gebruiken. Dat kan met belichtings-compensatie. Je stelt dan een pluswaarde in zoals +1 of +2. De camera kiest nu een langere sluitertijd of een hogere iso-waarde. Dankzij de flitser wordt ook de tafelgenoot op de voorgrond goed belicht. Staat de omgeving er nu goed op, maar slaat de hoofdpersoon wit uit door de flitser? Dan verlaag je de flitssterkte via flitsbelichtingscompensatie. Zodoende brengt je het flitslicht perfect in balans met het omgevingslicht, zodat beide goed op de foto komen. Doe hetzelfde als je iemand voor een kerstboom laat poseren. Of als je een kind fotografeert die de kaarsjes op een verjaardagstaart uitblaast. Alleen dan krijg je een goed belichte flitsfoto waarop de feestverlichting en kaarsvlammetjes voor sfeer zorgen.
Belangrijk om te onthouden is dat als je de sluitertijd aanpast, er niet meer, maar ook niet minder flitslicht op je onderwerp valt. De lichtflits van een flitser duurt zo extreem kort, dat de sluitertijd er totaal geen invloed op heeft. Een sluitertijd van 1/10 of 1/200 maakt wat betreft flitslicht geen enkel verschil. De omgeving wordt wel anders vastgelegd, net als wanneer je het diafragma of de iso-waarde aanpast. Er zijn trouwens spiegelreflexcamera’s die automatisch de juiste balans tussen omgevingslicht en flitslicht opzoeken. Per toestel verschilt het of en in welke mate bijsturen nodig is. Kies een camerastand die je prettig vindt werken, zoals P, Av of Tv. In de Auto-stand kun je niet echt iets bijsturen.

Licht kaatsen
Bij de wat duurdere externe flitsers kun je de flitskop omhoog en opzij draaien. Op die manier kun je licht kaatsen naar een wit plafond. Een wit vlak reflecteert veel licht. Het licht van de flitser verspreidt zich tot een grote lichtvlek en wordt daarna schuin omlaag weerkaatst. Het is net alsof je een grote lichtbak aanzet. Omdat wij gewend zijn dat het licht van boven komt, denk maar aan de zon of plafondlampen, ziet dat er voor ons heel natuurlijk uit. Voorwaarde is wel dat het plafond licht van kleur is, liefst zo wit mogelijk. Anders krijgt het flitslicht een kleurtje en degene die je op de foto zet dus ook. Daarnaast mag het plafond niet te hoog zitten. Behalve naar het plafond kun je de flitser ook zijwaarts naar een witte muur richten. Je model wordt dan aan één zijde en deels aan de voorzijde door de flitser verlicht. De andere zijde blijft in schaduwen gehuld, tenzij daar voldoende dag- of lamplicht valt. Met de camera in portretstand kantel je zijwaarts als je de flitskop op het plafond wilt richten.
Slow sync en statief
Vind je al dat gesleutel aan instellingen te ingewikkeld of te omslachtig? Kijk dan of je in het cameramenu bij de flitsinstellingen een optie genaamd slow sync tegenkomt. Ook compactcamera’s hebben die steeds vaker aan boord. Die optie doet precies wat we zojuist beschreven hebben. Het brengt omgevingslicht en flitslicht in balans, maar dan volledig automatisch. Welke methode je ook kiest, let er wel op dat de sluitertijd snel genoeg blijft om uit de hand te werken. Bij weinig licht krijg je anders een onscherpe omgeving door camerabewegingen. Dankzij de korte lichtflits van de flitser is het hoofdonderwerp wel goed scherp. Schakel stabilisatie in of pak een (tafel)statief om onscherpte door cameratrillingen te voorkomen.
Nog meer fotografietips nodig?
De belangrijkste fotografietips vind je op ZoomAcademy Blog. Hier vind je tips over elk denkbaar onderwerp.